Слике страница
PDF
ePub

tot de scharen aangaande Johannes to speak unto the people concern. ing John, What went ye out intc the wilderness for to see? A reed shaken with the wind?

te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt?

25 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? een' mensch met zachte kleederen bekleed? ziet, die in aeerlijke kleeding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven. 26 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? een' profeet? ja, ik zegge u, ook veel meer dan een' profeet.

27 Deze is 't van welken geschreven is: Ziet, ik zende mijnen engel voor uw aangezigt, die uwen weg voor u henen bereiden zal.

28 Want ik zegge ulieden, onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet dan Johannes de dooper, maar de minste in het koningrijk Gods is meerder dan hij.

29 En al het volk, hem hoorende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, regtvaardigden God.

30 Maar de pharizeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zich zelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.

31 En de Heere zeide: Bij wien zal ik dan de menschen van dit geslachte vergelijken? en wien zijn zij gelijk?

32 Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten, en malkander toeroepen en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.

33 Want Johannes de dooper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel.

34 De zoon des menschen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziet daar een' mensch, die een vraat en wijnzuiper is, een vriend van tollenaren en zonda

ren.

25 But what went ye out for to see? A man clothed in soft raiment? Behold, they which are gorgeously apparelled, and live delicately, are in kings' courts.

26 But what went ye out for to see? A prophet? Yea, I say unto you, and much more than a prophet.

27 This is he, of whom it is written, Behold, I send my messenger before thy face, which shall prepare thy way before thee. 28 For I say unto you, Among those that are born of women, there is not a greater prophet than John the Baptist: but he that is least in the kingdom of God, is greater than he.

29 And all the people that heard him, and the publicans, justified God, being baptized with the baptism of John.

30 But the Pharisees and lawyers rejected the counsel of God against themselves, being not baptized of him.

31 And the Lord said, Whereunto then shall I liken the men of this generation? and to what are they like?

32 They are like unto children sitting in the market-place, and calling one to another, and saying, We have piped unto you, and ye have not danced; we have mourned to you, and ye have not wept.

33 For John the Baptist carne neither eating bread, nor drinki g wine; and ye say, He hath a devil.

34 The Son of man is come eating and drinking; and ye say, Behold a gluttonous man, and a wine-bibber, a friend of publicans and sinners!

35 Doch de wijsheid is geregtvaardigd geworden van alle hare Kinderen.

36 En een der pharizeën bad nem, dat hij met hem ate; en ingegaan zijnde in des pharizeërs huis, zat hij aan.

37 En ziet, eene vrouwe in de stad, welke eene zondares was, verstaande dat hij in des pharizeërs huis aanzat, bragt eene albasten flesch met zalve;

38 En staande achter aan zijne voeten, weenende, begon zij zijne voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste zijne voeten, en zalfde ze met de zalve.

39 En de pharizeër, die hem genood had, zulks ziende, sprak bij zich zelven, zeggende: Deze, indien hij een profeet ware, zoude wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die hem aanraakt; want zij is eene zondares.

40 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Simon! ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het.

41 Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de één was schuldig vijf honderd penningen, en de andere vijftig;

42 En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben?

43 En Simon antwoordende zeide: Ik acht dat hij 't is, dien hij het meeste kwijt gescholden heeft. En hij zeide tot hem: Gij hebt regt geoordeeld.

44 En hij zich omkeerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gegomen; water hebt gij niet tot mijne voeten gegeven, maar deze heeft mijne voeten met tranen nat gemaakt, en met het haar van haar hoofd afgedroogd.

45 Gij hebt mij geen' kus gege. en; maar deze, van dat zij inge

35 But Wisdom is justified of all her children.

36 ¶ And one of the Pharisees desired him that he would eat with him. And he went into the Pharisee's house, and sat down 10

meat.

37 And behold, a woman in the city, which was a sinner, when she knew that Jesus sat at meat in the Pharisee's house, brought an alabaster-box of ointment,

38 And stood at his feet behind him weeping, and began to wash his feet with tears, and did wipe them with the hairs of her head, and kissed his feet, and anointed them with the ointment.

39 Now when the Pharisee which had bidden him, saw it, he spake within himself, saying, This man, if he were a prophet, would have known who, and what manner of woman this is that toucheth him: for she is a sinner.

40 And Jesus answering, said unto him, Simon, I have somewhat to say unto thee. And he saith, Master, say on.

41 There was a certain creditor, which had two debtors: the one owed five hundred pence, and the other fifty.

42 And when they had nothing to pay, he frankly forgave them both. Tell me therefore, which of them will love him most?

43 Simon answered and said, I suppose that he, to whom he forgave most. And he said unto him, Thou hast rightly judged.

44 And he turned to the woman, and said unto Simon, Seest thou this woman? I entered into thine house, thou gavest me no water for my feet: but she hath washed my feet with tears, and wiped them with the hairs of her head.

45 Thou gavest me no kiss: but this woman, since the time I came

komen is, heeft niet afgelaten, | in, hath not ceased to kres my mijne voeten te kussen. feet.

46 Met olie hebt gij mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft mijne voeten met zalve gezalfd. 47 Daarom zegge ik u, hare zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.

48 En hij zeide tot haar: Uwe zonden zijn u vergeven.

49 En die mede aanzaten, begonnen te zeggen bij zich zelven: Wie is deze, die ook de zonden vergeeft?

50 Maar hij zeide tot de vrouw Uw geloof heeft u behouden, ga henen in vrede.

EN

HOOFDSTUK VIII.

N het geschiedde daarna, dat hij reisde van de eene stad en vlek tot de andere, predikende en verkondigende het evangelie van het koningrijk Gods; en de twaalve waren met hem,

:

46 Mine head with oil thou didst not anoint: but this woman hath anointed my feet with ointment. 47 Wherefore, I say unto thee, Her sins, which are many, are forgiven; for she loved much: but to whom little is forgiven, the same loveth little.

48 And he said unto her, Thy sins are forgiven.

49 And they that sat at meat with him, began to say within themselves, Who is this that forgiveth sins also?

50 And he said to the woman, Thy faith hath saved thee; go in peace.

A

CHAPTER VIII.

ND it came to pass afterward, that he went throughout every city and village, preaching and shewing the glad tidings of the kingdom of God: and the twelve were with him,

2 En sommige vrouwen, die van 2 And certain women, which had booze geesten en krankheden ge- been healed of evil spirits and innezen waren, namelijk Maria, ge- firmities, Mary called Magdalene, naamd Magdalena, van welke ze-out of whom went seven devils, ven duivelen uitgegaan waren,

3 En Johanna, de huisvrouw van 3 And Joanna the wife of Chuza, Chusas, den rentmeester van Hero-Herod's steward, and Susanna, and des, en Susanna, en vele anderen, many others, which ministered die hem dienden van hare goederen. unto him of their substance.

4 Als nu eene groote schare bij- 4 T And when much people were eenvergaderde, en zij van alle ste-gathered together, and were come den tot hem kwamen, zoo zeide to him out of every city, he spake hij door gelijkenis: by a parable:

5 Een zaaijer ging uit om zijn zaad te zaaijen; en als hij zaaide, viel het eene bij den weg, en werd vertreden, en de vogelen des heinels aten dat op.

6 En het andere viel op eene steenrots, en opgewassen zijnde, is het verdoid, omdat het geene vochtigheid had.

7 En het andere viel in 't midden van de doornen, en de doornen mede opwassende, verstikten het.

5 A sower went out to sow his seed: and as he sowed, some fell by the way-side; and it was trodden down, and the fowls of the air devoured it.

6 And some fell upon a rock; and as soon as it was sprung up, it withered away, because it lacked moisture.

7 And some fell among thorns; and the thorns sprang up with it, and choked it.

8 En het andere viel op de goede aarde, en opgewassen zijnde, bragt het honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep hij: Wie ooren heeft om te hooren, die hoore! 9 En zijne discipelen vraagden hem, zeggende: Wat mag deze gelijkenis wezen?

8 And other fell on good ground, and sprang up, and bare fruit an hundred-fold. And when he had said these things, he cried, He that hath ears to hear, let him hear. 9 And his disciples asked him, saying, What might this parable be?

10 En hij zeide: U is 't gegeven, 10 And he said, Unto you it is de verborgenheden van het ko- given to know the mysteries >! ningrijk Gods te verstaan; maar the kingdom of God: but to others tot de anderen spreek ik in gelij-in parables; that seeing they might kenissen,opdat zij ziende niet zien, en hoorende niet verstaan.

11 Dit is nu de gelijkenis: Het zaad is het woord Gods.

12 En die bij den weg bezaaul worden, zijn zij, die hooren; daarna komt de duivel, en neemt het woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden gelooven, en zalig worden.

13 En die op de steenrots bezaaid worden, zijn zij, die, wanneer zij 't gehoord hebben, het woord met vreugde ontvangen; en dezen hebben geenen wortel, die maar voor eenen tijd gelooven, en in den tijd der verzoeking wijken zij af.

14 En dat in de doornen valt, dezen zijn, die gehoord hebben, en henengaande verstikt worden door de zorgvuldigheden, en rijkdom, en wellusten des levens, en vol dragen geene vrucht.

15 En dat in de goede aarde valt, dezen zijn, die het woord gehoord hebbende, hetzelve in een eerlijk en goed hart bewaren, en in volstandigheid vruchten voortbren

gen.

16 En niemand, die eene kaars ontsteekt, bedekt dezelve met een vat, of zet ze onder een bed, maar zet ze op eenen kandelaar, opdat degenen, die inkomen, het licht zien nogen.

17 Want er is niet verborgen, dat niet openbaar zal worden; noch

not see, and hearing they might not understand.

11 Now the parable is this: The seed is the word of God.

12 Those by the way-side, are they that hear; then cometh the devil, and taketh away the word out of their hearts, lest they should believe and be saved.

13 They on the rock are they, which, when they hear, receive the word with joy; and these have no root, which for a while believe, and in time of temptation fall away.

14 And that which fell among thorns, are they, which, when they have heard, go forth, and are choked with cares, and riches, and pleasures of this life, and bring no fruit to perfection.

15 But that on the good ground are they, which in an honest and good heart, having heard the word, keep it, and bring forth fruit with patience.

16 T No man, when he hath lighted a candle, covereth it with a vessel, or putteth it under a bed; but setteth it on a candlestick, that they which enter in may see the light.

17. For nothing is secret, that shall not be made manifest; neither any heimelijk, dat niet bekend zal wor-thing hid, that shall not be known,

den, en in 't openbaar komen.

18 Ziet dan hoe gij hoort; want zoo wie heeft, dien zal gegeven

and come abroad.

18 Take heed therefore how ye hear: for whosoever hath, to him

worden; en zoo wie niet heeft, ook hetgeen hij meent te hebben, zal van hem genomen worden. 19 En zijne moeder en zijne broeders kwamen tot hem, en konden bij hem niet komen, van wege de schare.

20 En hem werd geboodschapt van eenigen, die zeiden : Uwe moeder en uwe broeders staan daar ouiten, begeerende u te zien. 21 Maar hij antwoordde en zeide tot hem: Mijne moeder en mijue broeders zijn dezen, die Gods woord hooren en datzelve doen.

22 En het geschiedde in één' van die dagen. dat hij in een schip ging, en zijne discipelen met hem; en hij zeide tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde des meers. En zij staken af.

23 En als zij voeren, viel hij in slaap; en er kwam een storm van wind op het meer, en zij werden vol water, en waren in nood.

24 En zij gingen tot hem, en wekten hem op, zeggende; Meester, Meester! wij vergaan! En hij, opgestaan zijnde, bestrafte den wind en de watergolven; en zij hielden op, en er werd stilte.

25 En hij zeide tot hen: Waar is uw geloof? Maar zij,bevreesd zijnde, verwonderden zich, zeggende tot malkander: Wie is toch deze, dat hij ook den winden en het water gebiedt; en zij hem gehoorzaam zijn?

26 En zij voeren voort naar het land der Gadarenen, hetwelk is tegenover Galilea.

shall be given; and whosoever hath not, from him shall be taken even that which he seemeth to have.

19 Then came to him his mo ther and his brethren, and could not come at him for the press.

20 And it was told him by certain, which said, Thy mother and thy brethren stand without, de siring to see thee.

21 And he answered and said unto them, My mother and my brethren are these which hear the word of God, and do it.

22 Now it came to pass on a certain day, that he went into a ship with his disciples: and he said unto them, Let us go over unto the other side of the lake. And they launched forth.

23 But as they sailed, he fell asleep: and there came down a storm of wind on the lake; and they were filled with water, and were in jeopardy.

24 And they came to him, and awoke him, saying, Master, Master, we perish. Then he arose, and rebuked the wind, and the raging of the water: and they ceased, and there was a calm.

25 And he said unto them, Where is your faith? And they being afraid, wondered, saying one to another, What manner of man is this! for he commandeth even the winds and water, and they obey him.

26 And they arrived at the country of the Gadarenes, which is over against Galilee.

27 En als hij aan het land uitge. 27 And when he went forth to gaan was, ontmoette hem een ze land, there met him out of the kei man uit de stad, die van over city a certain man, which had lan gen tijd met duivelen was be-devils long time, and ware no zeten geweest; en hij was met clothes, neither abode in any geene kleederen gekleed, en bleef house, but in the tombs. in geen huis, maar in de graven. 28 En hij, Jezus ziende, en zeer roepende, viel voor hem neder, en zeide met eene groote stem: Wat heb ik met u te doen, Jezus, gij |

28 When he saw Jesus, he cried out, and fell down before him, and with a loud voice said, What have I to do with thee, Jesus, thou

« ПретходнаНастави »