Слике страница
PDF
ePub

gende klip, bank, droogte of eenig ander voorwerp, waarop het schip is vastgeraakt, stootte en dientengevolge schipbreuk heeft geleden;

beweert:

dat de eischer, zich beroepende, evenals de verweerder, op gemelde feiten, het verzoek van den verweerder profijtelijk voor den eischer moet worden opgevat, nl. dat meergemelde maatschappij, door betaling aan den eischer, ontlast worde van de ingeschreven som à f 2000,-. De scheepsverklaring behelst de schipbreuk en het totaal verlies van het schip, en dit is het eenige bewijsstuk, hetwelk door de Statuten (Art. 21 en 24) wordt vereischt;

verwijst:

naar Art. 18 der Statuten, alwaar een schip voor verloren wordt gehouden, wanneer het door schipbreuk totaal is verongelukt, zooals dit het geval is met de Z., hetgeen door de meergemelde maatschappij niet wordt betwist. Ook Art. 24, in verband met Art. 21 der Statuten, vermelden alleen de scheepsverklaring, welke als bewijsstuk noodig is, en ten overvloede gestaafd wordt door de hierbij overgelegde dispache; beweert:

dat het scheepsjournaal, ingeval van totaal verlies, niet gevorderd kan worden volgens Art. 24 der Statuten en dit alleen wordt vereischt in het geval van Art. 19 der Statuten, bij partieele schade of avery. - Gesteld echter, dat het geëischt kan worden, dan is bij de scheepsverklaring een extract van het journaal gevoegd, voor zooverre de reis betreft, waarop het schip is verloren gegaan, en ten overvloede wordt het origineel hierbij overgelegd. Van vroegere reizen toch, zal het journaal niet gevraagd kunnen worden.

Op alle hiervoren vermelde gronden persisteert de eischer bij zijne vordering, en legt ten bewijze nog over de dispache van de opbrengst van het wrak en der lading.

De Verweerder (memorie van dupliek)

verwijst:

naar den inhoud van het journaal, releveerende het geaurig lenspompen in de haven te Riga vóór den aanvang der reis, en vóór dat er lading wordt ingenomen;

beweert gevolgelijk:

dat het bewezen is, dat het schip lek en onzeewaardig was vóór den aanvang der reis, waarmede de eischer niet onbekend schijnt te zijn geweest, omdat hij (eischer) wil beweren dat men van voorgaande reizen geen journaal ter inzage kan vragen. Hij (verweerder) is echter niet van die meening, omdat het hier eene onderlinge verzekering over een maatschappelijk jaar, maar niet eene reis van Riga naar Oporto geldt;

constateert:

1o. dat het havenjournaal te Riga niet vermeldt, zooals vereischt wordt, dat het schip voor de inlading dicht en zeewaardig was, en alzoo daardoor de opvatting van hem (verweerder) wordt bevestigd, dat het schip lek was, toen het in de haven van Riga is aangekomen;

[ocr errors]

2o. dat het scheepsjournaal, bij het naar zee zeilen, dicht schip vermeldt ;.

3o. dat het scheepsjournaal op den 25, 26, 27, 28, 29, 30 en 31 October onvoldoende en onachtzaam is bijgehouden, in strijd met de bepalingen der wet;

4°. het gedurig lenspompen tot aan het arrivement te Elseneur, alwaar ook om 8 uur lens werd gepompt, toen men aldaar ten anker lag;

5o. dat gemeld schip den 2 November van Elseneur vertrok met mooi weer, om 8 uur Collen passeerde, pompte lens in het journaal werd vermeld, en vervolgens met veranderlijke winden de reis door het Kattegat is voortgezet, den 5 November Schagen en den 6 November Hirtshals passeerde, en van daar WZW. per kompas is gestuurd, totdat om 2 uur 's namiddags Hansholmen in 't gezicht kwam, en van af dit tijdstip West per kompas werd gezeild tot op het moment, te 31 uur 's namiddags van denzelfden dag, toen het schip aan den grond stootte en bleef vastzitten;

beweert:

dat na het schip Collen is gepasseerd, er niet meer wordt vermeld, dat men de pomp lens konde pompen, en daaruit moet afgeleid worden, dat de kapitein zich met het schip niet ver van land durfde begeven, en den koers van WZW. per kompas heeft gestuurd, om in de nabijheid van het land te blijven. De koers van Hirtshals naar Hansholmen is ech

ter W. Z. per kompas, gevolgelijk is WZW. een afwijkende koers van 1 streek naar den wal toe, terwijl aldaar een stroom, met 3 mijls vaart, uit het Westen, en in dit geval, op den lijboeg loopt. Geen ervaren zeeman zal, in de maand November, bij opkrimpenden wind van 't ZZO. met regen, zich zoo nabij de kust van Hansholmen ophouden, tenzij daarvoor bijzondere redenen zijn;

wijst er op:

dat er bij het passeeren van Hirtshals en in 't gezicht krijgen van Hansholmen geene peiling is genomen, geen dieplood is geworpen, om de standplaats van het schip te bepalen. Ieder zeeman, die deze kust op zoo korten afstand wil passeeren, is verplicht deze voorzorgen in acht te nemen, indien hij het schip niet aan den grond wil zeilen; zoodat, in dit geval, de vraag wordt gesteld: „Waarom heeft de kapitein aldaar een willekeurigen koers genomen, waartoe hij niet was verplicht, terwijl de wind, aflandig en gunstig zijnde, hem niet belette het vaarwater te behouden?"

voert aan:

tegen de bewering van den eischer dat, volgens Art. 24 in verband met Art. 21 der Statuten, geen journaal aan den verweerder behoeft te worden overgelegd, daardoor nog niet het bewijs is geleverd, dat dit door hem (Verweerder) niet gevraagd kan worden. Volgens Art. 21 der Statuten wordt vereischt, dat de oorzaken van het verlies worden opgegeven, welke door den eischer niet zijn geleverd ten opzichte van het aan den grond zeilen van het schip op de bank of klip, die het verlies ten gevolge heeft gehad; concludeert:

1o. dat uit de overgelegde stukken blijkt, dat bedoeld schip in de haven van Riga lek en onzeewaardig was;

2o. dat gemeld schip, gedurende de reis op zee, goed weer heeft gehad en onder aanhoudend pompen te Elseneur is aangekomen; 3o. dat het Elseneur heeft verlaten, zonder het schip in zeewaardigen toestand te brengen;

4o. dat gemeld schip den 6 November aan den grond is gezeild door plichtverzuim, nalatigheid, toezicht en zeemanschap.

Op alle aangehaalde gronden vermeent hij (Verweerder) geene vrijheid te hebben, om aan den eischer de ingeschreven som van tweeduizend Gulden te mogen uitbetalen.

Ter nadere toelichting zijn, op last van de Arbiters, mondelinge pleidooien gehouden, welke, wat hoofdzaken betreft, in korte trekken hier volgen.

De Eischer (Advocaat Mr. v. d. T.)

releveert de conclusie van Verweerder in zijne memorie van dupliek. Hij voert daartegen aan, dat volgens de bepalingen in Art. 21 der Statuten, de gezagvoerder, in geval van totaal verlies van zijn schip, alléén de beëedigde scheepsverklaring behoeft over te leggen, en het journaal bij schade of partieele averij. Het journaal behoort eigenlijk niet in het proces, alhoewel daaruit blijkt dat het schip niet lek was, dewijl er in staat dat het dicht was.

Hij stelt de vraag:,,wat is een zeewaardig schip; is er water gepompt, en hoeveel?" — Zijn antwoord luidt, dat zeewaardig schip relatief zeewaardig is ten opzichte der lengte

,,een

de reis en de lading die het vervoert; de onzeewaardigheid bij het pompen hangt af van het quantum water, of er veel of weinig gepompt wordt en of het schip beladen is met hout; zoo lang een en ander niet bewezen is, doet dit niets af, want wanneer het schip op een rots of klip komt, is het beste er toch niet tegen bestand, en aangezien het schip in quaestie tot zooverre de reis behouden heeft afgelegd, van af Riga tot voorbij Skagen, is het verlies een gevolg van het verbrijzelen van het schip, waartegen is verzekerd overeenkomstig Art. 18 der Statuten."

Bij verzekering op tijdpolis, voor één jaar, moet het schip zeewaardig zijn bij het sluiten of liever ingaan der verzekering, dus, in dit geval, op den 1 Januari 18—. Deze opvatting wordt gedeeld door Professor Willeumier in zijne brochure pag. 37, welke zegt, ,,dat de goede staat bij den aanvang der reis voldoende is," - en verder bij arbitrale uitspraak in zake het schip Oostergo,,,dat uit de schade bij de te-huisreis niet kan worden geconcludeerd." Hier is hetzelfde het geval als met eene levensverzekeringsmaatschappij van personen; de latere onzeewaardige staat van een schip doet aan de verzekering evenmin iets af, als dat b.v. een individu later ziek of een lijk wordt.

Ook beroept hij zich op Art. 249 W. v. K., 't welk luidt,

dat, het sinister onmiddellijk uit eigen gebrek voortspruitende, de verzekeraar niet gehouden is daarvoor te betalen. Het schip is hier echter, niet ten gevolge van lek, maar ten gevolge van verbrijzelen verloren. Willeumier zegt mede in zijne dissertatie pag. 28, ,,dat de schade moet zijn ten gevolge van vice propre (eigen gebrek) en het sinister daarvan een gevolg moet zijn," wanneer de verzekeraar daarvoor niet tot betaling gehouden zal wezen. Volgens Art. 18 der Statuten is de gedaagde of verzekeraar, in ieder geval wanneer een schip op strand komt en verloren gaat, verplicht tot betaling, en volgens Art. 3 dier Statuten wordt, bij aanvrage tot deelneming in de verzekering, uitdrukkelijk de naam van den kapitein verlangd, zoodat men bijgevolg kan aannemen, dat de kapitein, ook in dit geval, door den verzekeraar is goedgekeurd. Aangezien verder, volgens Art. 341 W. v. K., de kapitein belast is met het voeren van het schip, kan, bij gevolg, de reeder daar niets aan doen, en kan het dus niet schelen of een schip door domheid, of wat ook, verloren ga; - de reeder is daarvoor verzekerd. De risico voor de schuld van den schipper is volgens Art. 249 en 637 W. v. K. ten laste van den verzekeraar, tenzij men schelmerij van den verzekerde kan bewijzen. Dit stemt overeen met het beginsel bij huisverzekering waar, ingeval het huis door bedienden, met of zonder opzet, in brand wordt gestoken, de verzekeraar evenwel aan den verzekerde moet vergoeden en betalen.

Resumeerende zijn pleidooi, persisteert de eischer bij zijne vordering.

De Verweerder (Advocaat Mr. J.)

releveert den inhoud der memoriën van eisch, antwoord, re- en dupliek, zoomede van het extract uit het journaal, waaruit blijkt, dat geene nieuwsgierigheid, maar weetgierigheid de inzage daarvan motiveerden. — De onzeewaardigheid van het schip en de willekeur en onachtzaamheid van den kapitein zijn daaruit gebleken.

Niet de verzekeraar, maar wel de verzekerde moet, volgens Art. 21 der Statuten, de oorzaken van het verlies leveren. Ingevolge Art. 24 der Statuten wordt mede het bewijs der deugdelijkheid van het verlies of der schade verlangd, en ook het

« ПретходнаНастави »